энерги́чный
adj
( v. iem.) energíek, doortástend, daadkráchtig, flink, levenskráchtig, píttig, voortvárend; ( v. máatregel, middel, steun ) krachtdádig; ( v. máatregel, poging, protést ) kráchtig
энерги́чно взя́ться́ за рабо́ту — fors aan de slag gaan