забо́р m 1 hek, (om)héining, schútting, áfrastering, (hóuten) hékwerk het глухо́й забо́р — schútting; … на́шему забо́ру двою́родный плете́нь́ ( ir. / — scherts.) … hoort niet bij.......heeft niets te máken met … ● 2 het (in)némen забо́р воды́́ из реки́ — wbk. het óppompen van water uit rivíer