adj
tevréden, contént (met/ óver);
vergenóegd, voldáan (óver)
дово́лен?! ( — ik zei toch dat ze niet thuis zouden zijn!) heb je nou je zin?!, ben je nou tevréden?!;
вы всем дово́льны? ( — in restauránt, hotél e.d. ) is álles naar uw zin?, is álles naar wens?;
быть́ дово́льным [5] — tevréden/contént zijn met;
z. tevrédenstellen met;
in z'n sas/schik/ nópjes zijn met, íngenomen zijn met;
дово́льный вид́ — tevréden blik;
он э́тим не́ дово́лен — hij is daarover niet/slecht te spréken, het mishaagt hem