ГРЕХ: значение слова

m
zónde
грех + — inf. het is zónde (om) te …, het is onjúist/niet gerechtváardigd om te …;
грех тебе́ + — inf. Spreek. schaam je wat, je moe(s)t je schámen;
кто из вас без́ греха́, пе́рвый брось в неё ка́мень bijb. — wie zónder zónde is, werpe de eerste steen naar haar;
быть не без греха́ — niet brándschoon zijn;
пло́хо не клади́, во́ра в грех не вводи́́ ( gez. ) — gelégenheid maakt de dief;
вводи́ть [4] в грех — iem. in de verléiding bréngen;
взять́ на себя́/на свою́ ду́шу грех — een schuld op zich láden;
за [5] во́дится́ нема́ло грехо́в — iem. heeft veel op zijn geweten;
до́лго ли до́ греха́ Spreek. — wie weet wat ons nog staat te wáchten;
недо́лго и до греха́ Spreek. — vandáag of mórgen staat het ons (ook) te wáchten;
жить́ в грехе́ — in zónde léven;
мой́ грех — het is mijn fout;
грехи́ мо́лодости́ — jeugdzonden;
как на́ грех — alsóf het er om gedáan was, of de dúvel ermee speelt;
не грех (бы) и + — inf. Spreek. het zou niet kwaad zijn om te …, het kan geen kwaad om …;
непрости́тельный́ грех — onvergeeflijke zónde;
отпусти́ть́ грехи́ [3] — iem. z'n zonden vergéven;
от греха́ пода́льше́ — om érger te voorkómen, om moeilijkheden te vermíjden;
держа́ться от греха́ пода́льше — búiten schot bh'jven, z. verre hóuden van, z. niet vérder ínlaten met;
уйти́ от греха́ пода́льше ( m.b.t. — onaangename sitúatie] láten we máken dat we (hier) wégkomen; (по)кара́ть за чьи-ли́бо грехи́ — voor iem.s zonden stráffen; приня́ть́ на себя́ грех — de schuld op zich némen; с грехо́м попола́м — met kunst- en vlíegwerk, met hángen en wúrgen, zo goed en zo kwaad als het gaat; ( — slágen e.d. ] op het níppertje, maar net, kanrjeboord;
дурён/ стра́шен, как сме́ртный́ грех Spreek. — zo lélijk als de nacht ( v. iem.);
соверши́ть́ грех — een zónde begáan;
не́чего/ чего́/что греха́ таи́ть́ Spreek. — láten we er maar rond voor úitkomen, je hoeft er geen doekjes om te wínden, ik zal er niet omhéen dráaien;
тя́жкий грех — zware zónde;
хвати́ть греха́ на́ душу Spreek. — z'n geweten bezóedelen, (zwaar) zóndigen