f
1 belángrijkheid, beláng het , gewíchtigheid, importántie, gewicht het , relevántie, voornáamheid, wáarde
не велика́́ ва́жность Spreek. — het geeft niet;
велича́йшей́ ва́жности — van het grootste belang;
де́ло́ большо́й ва́жности — belangwekkende kwéstie, zaak van gewicht/groot belang;
первостепе́нной́ ва́жности — van lévensbelang;
принципиа́льной́ ва́жности — van fundamentéel belang;
зка́ ва́жность Spreek. — nou en?
●
2 dikdoeneríj, gewichtigdoeneríj
напуска́ть́ на себя́ ва́жность — een hoge borst (op)zétten, z. belángrijk vóordoen, z. een air géven;
для пу́щей́ ва́жности Spreek. — voor een goede índruk, om z. goed voor te doen, om goed voor de dag te kómen;
разду́вшийся́ от ва́жности — verwáand, ópgeblazen