чу́ждый adj (niet in iem.s aard líggend, niet éigen aan iem./iets) vreemd aan: niets te máken hebbend met, onéigenlijk страх ему́ чужд — hij kent geen vrees; она́ чужда́ ре́вности — jaloezíe is haar vreemd; тщесла́вие ему́ чу́ждо — íjdelheid is hem vreemd