ЧЕРТА: значение слова

черта́
f
1 ( v. potlood, krijt e.d. ; ook ovdr. ) lijn, streep;
schrap;
schreef: (op papíer) kras
черта́ бе́дности́ — ármoedegrens;
вы́ше черты́ бе́дности — bóven de ármoedegrens;
за черто́й бе́дности — ónder de ármoedegrens;
черта́ дро́би́ — bréukstreep;
в о́бщих/ основны́х́ черта́х — in het algeméen gesproken;
in gróte líjnen [beschríjven], in brede trékken;
m algemene termen [z. úitlaten, formuléren e.d. ];
in vógelvlucht;
schetsmátig;
подвести́́ черту́ под [5] ( ovdr. ) — een streep zétten ónder, definitíef beëindigen;
de uiterste consequéntie trékken;
дойти́ до после́дней́ черты́ — aan het einde van z'n geduld/krachten zijn; aan het eind van z'n Latijn zijn;
то́нкая/жирная́ черта́ — dunne/dikke streep
●
2 (ook ovdr. ) grens;
gebied ^het
берегова́я́ черта́ — kústlijn;
в черте́/за черто́й го́рода́ — bínnen/búiten (de grénzen van) de stad, bínnen/búiten de bebouwde kom;
засе́чная́ черта́ hist. — tsjerta (línie v. fortificaties aan de zuidrand v. Moscovië);
черта́ евре́йской осе́длости hist. — Tsjerta (deel v. Rus. waarbuiten joden z. niet mochten véstigen)
●
3 (als pl.t. ) geláatstrekken
че́рты лица́́ — geláatstrekken;
с то́нкими́ черта́ми — fijn besnéden gezicht
●
4 ( v. karakter, gedrág, voorwerp ) trek, éigenschap, kénmerk ^het , aard;
detail ^het
э́то его́ семе́йная́ черта́ — het zit in zijn familie;
черта́ хара́ктера́ — karáktertrek