ХОТЕТЬ: значение слова

хоте́ть
( if je)
1 ([4]/[2]/inf.) wíllen, zin hébben in …/ om te . … (naar) iets verlángen, iets wénsen, wénsen te …, belíeven (☺);
(что́бы + pret.) wíllen dat …;
(не … + inf.) niet wíllen, wéigeren te
хо́чешь/хоти́те? — hébben? ( Spreek. );
я так хочу́ — ik wil het zo;
каку́ю ты хоте́л бы? [ — hier zijn een paar bóeken,] welk wil je hébben?;
хоти́те (ещё) ча́ю? — wilt u (nog) (een kopje) thee?;
хо́чешь ещё пивка́? — wil jij nog een pótje bier?;
хо́чешь ко́фе и́ли лу́чше чай? — wil je kóffie of heb je líever thee?;
не хоти́те (ли) ча́шку ча́ю? — wilt u misschíen een kopje thee?, wilt u soms een kopje thee?;
хоти́те чего́-нибу́дь к ча́ю? — wilt u er wat/iets bij? (bij de thee);
не хо́чет выполня́ть прика́з — hij wil het bevel niet úitvoeren;
вы ничего́ не хоти́те сказа́ть? ( — in discússie) heeft u niets te zéggen?;
спроси́, хо́чет ли он — vraag eens, of hij er iets voor voelt;
бо́льше́ всего́ я хочу́, что́бы … — ik zou niets líever wíllen, dan …;
я бо́льше́ не хочу́ ( m.b.t. — éten) ik lust niet meer;
я бы хоте́л + — inf. ik zou líever . … ik zou graag/ gáarne wíllen;
хоти́те ве́рьте,́ хоти́те нет — gelóof het of niet, of u het gelooft of niet. ik geef je dit voor wat het waard is;
всё,́ что хо́чешь — van álles en nog wat [is er te koop e.d. ];
где хо́чешь — waar je ((ook) maar) wilt/wenst;
ничего́ не хоте́ть де́лать́ — nérgens zin in hébben;
е́сли хоти́те/хо́чешь ( — als tussenv.) als u/je wilt, natúurlijk;
он, е́сли хоти́те, прав — hij heeft natúurlijk gelíjk;
хоте́ть есть́ — móeten/wíllen éten, éten móeten/wíllen hébben, hónger hébben;
я хочу́ ещё — ik wil nog wat meer;
не зна́ю и знать́ не хочу́ — ik weet het niet en wil het ook niet wéten;
хоте́ть изве́стности — publicitéit zóeken;
хо́чешь и́ли нет — tégen wil en dank, of je wilt of niet;
как хоти́те ( — als reáctie op: naarde bioscóop?, thee?; hoe moet ik dat doen? etc. ) zoáls u verkiest/wenst/wilt;
как хо́чешь! [ — A.;
ilc wil het ánders doen;
B.:] dat moet jij wéten!, [A.;
hoe moet ik dat doen? B.:] nou, je moet zelf maar zien!;
де́лай /поступа́й, как хо́чешь — je ziet maar (wat je doet), je doet maar, doe wat je niet láten kunt;
поступа́йте / реша́йте, как хоти́те! — ga uw gang!;
како́й хо́чешь — welke je ((ook) maar) wilt/wenst;
кто́ ж хо́чет?! [ — A.: ik zou daar niet graag wónen! B.:] wie wel?!;
куда́ хоти́те — waarheén u ook wilt, overál naar toe;
хоте́ть ми́ра́ — vréde wíllen, naar vréde verlángen;
хоте́ть - зна́чит мочь ( gez. ) — waar een wil is, is een weg;
я (соверше́нно/совсе́м) не хочу́ + — inf. ik heb geen (enkele) zin om te …;
я э́того не хочу́! — ik wil/wens dit niet!;
э́того я не хоте́л — dat heb ik niet gewíld;
(уж) не́ хо́чешь ли (ты) сказа́ть, что … — je wilt toch zéker niet zéggen, dat …;
а кто бы не́ хоте́л?! — dat zou hij wel wíllen! (uiteráard);
кто бы не хоте́л + — inf. wie zou niet graag [réizen, gelúkkig zijn/wórden, …]?;
кто ж э́того не хо́чет?! [ — A.: ik zou graag op vakántie gaan B.:] wie met!;
хо́чешь не хо́чешь Spreek. — graag of niet, of je (nu) wilt of niet, of je nou zin hebt of niet. tégen wil en dank;
хо́чешь не хо́чешь, а е́хать/ идти́ на́до — je moet nu éenmaal gaan;
хо́чешь не хо́чешь, а учи́ться бу́дешь/придётся! — je zult studéren of je wilt of niet!;
он ничего́ э́того не хо́чет Spreek. — hij moet daar niets van hébben;
я не хоте́л вас/его́/ … оби́деть́ ( v. — ópmerking e.d. ) ik heb er niets kwaads mee bedoeld;
что вы хоти́те от меня́? — wat wilt u van mij?;
о́чень хоте́ть [2]/ — inf. pf húnkeren naar;
я не о́чень хочу́ — ik heb weinig zin om;
хоте́ть пить́ — móeten/wíllen drínken, te drínken móeten/wíllen hébben, dorst hébben;
не хоте́ть (с)де́лать [З] ничего́ плохо́го́ — het goed met iem. ménen;
хоте́ть поко́я/отдохну́ть́ — naar rust verlángen;
хоте́ть провали́ться́ сквозь зе́млю от стыда́ — z. dood/de ógen uit het hoofd schámen;
пусть де́лает, как хо́чет — laat hem maar begáan;
пусть (сам) как хо́чет, так и добира́ется до до́ма — hij moet (zelf) maar zien hoe hij muis komt;
пусть де́лает, что хо́чет — laat hem maar;
он хо́чет что-то/ко́е-что сказа́ть́ — hij heeft iets te zéggen;
ско́лько хо́чешь — zovéel (als) je ((ook) maar) wilt/wenst;
не хоте́ть слу́шать́ [4] — iem. gehóor wéigeren;
не хоте́ть и слы́шать́ об э́том — er niet(s) van wíllen hóren;
о́чень хоте́ть спать́ — naar z'n bed verlángen;
чего́ вы хоти́те? — wat wilt u hier?;
я знал, чего́ он хо́чет ( m.b.t. — geld e.d. ) ik wist waar hij op uit was;
чего́ хотя́т э́тим доби́ться! — wat beoogt men híermee?;
чего́ вы хоти́те от меня́? — wat wilt u van mij?;
чего́ же ещё хо́чешь? — wat wil je nog meer?;
чего́ же он (тогда́) хо́чет? — wat wil hij dan wel?;
чего́ же ты хо́чешь наконе́ц?! — wat wil je nou?!;
что́ вы хоти́те? ( — in wínkel e.d. ) wat wilt u?, wat mag/ zal het zijn?, zegt u 't maar/eens;
что́ хо́чешь ( — álles) wat je ((ook) maar) wilt/wenst, álles;
он де́лает всё, что хо́чет — hij doet maar raak;
вы де́лайте, что хоти́те, я э́той ерундо́й занима́ться не собира́юсь — júllie gaan je gang maar, aan die ónzin doe ik niet mee;
говори́, что хо́чешь — je kunt práten wat je wilt [ik doe het niet];
что́ я хоте́л сказа́ть? — wat wou ik ook al weer zéggen?;
я хоте́л бы, что́бы́ …
1 (beléefd verzóek) ik had graag gezíen, dat …
2 (wens m.b.t. iets onaangenaams) ik mag
líjden, dat [hij komt];
я бы не хоте́л, что́бы … — ik zou niet graag zien, dat …;
я бы не хоте́л быть на его́ ме́сте — ik zou niet graag met hem wíllen rúilen;
я бы о́чень хоте́л, что́бы … — ik zou graag/gáarne/best wíllen;
я бы о́чень не хоте́л, что́бы, … — ik zou niet graag wíllen, dat …
●
2 ([4] за [4]) wíllen (hébben), vrágen (voor)
хо́чет за да́чу де́сять ты́сяч — hij wil tien mille (hébben) voor de datsja, hij vraagt tien mille voor de datsja;
он (за [4]) ничего́́ не хо́чет — hij hoeft geen tégenprestatie (voor …)
●
3 ( tr. ) iem. wíllen
он хоте́л э́ту же́нщину — hij wílde déze vrouw
●
4 (+ inf.) Spreek. kúnnen (dréigen te gebéuren)
шкаф хо́чет развали́ться — de kast kan uit elkáar vállen
▱ ешь/пей/ … хоте́ть не́ хочу́ Spreek. éten/drínken/ … zat, zovéel je maar wilt;
гуля́й/ бери́/ … хоте́ть не хочу́ — je kunt wándelen/némen/ … zovéel als je maar wilt;
а ты че́рез́ не хочу́! Spreek. [ — je ruimt (je kámer) op] en heb je geen zin, dan maak je maar zin!, of je het/dat nou leuk vindt of niet!, al kan/wil je het niet [doe het toch maar]