m
1 (bij poging; v. boek, f lm) succes het ;
(in léven, bezigheden) vóorspoed, gelúk het
успе́хов вам/тебе́! ( — veel) succes!;
без успе́ха — zónder succes;
жела́ю успе́ха/успе́хов! ( — veel) succes!;
име́ть успе́х — succes hébben;
по́льзоваться́ успе́хом — succes hébben;
с успе́хом — met goed gevolg, met succes/ vrucht;
с тем же успе́хом — net zo goed, evenzogóed, voor hetzélfde geld;
●
2 (als pl.t. ; bij stúdie, werk) vorderingen, prestaties
де́лать успе́хи — vorderingen máken, voorúitgang bóeken;
каќ ва́ши успе́хи? — hoe staan de zaken?