спе́реди
Spreek.
I ( adv. )
1 van vóren [fotograféren, bekíjken], van de vóorkant; aan de vóorkant [vástmaken]
вид́ спе́реди — frontaanzicht het , vooraanzicht het
●
2 vooróp [lópen, gaan], voorúit
II (prep.; [2]) aan de vóorkant van, vooráan