сочу́вствовать
( if ; [3])
1 médelijden hébben, méeleven, méevoelen, begáan zijn (met)
сочу́вствовать горю́́ [2] — déelnemen in iem. s verdríet
●
2 sympathíe vóelen voor, sympathíek staan tegenóver, sympathiséren met
сочу́вствовать стремле́ниям́ [2] — sympathiséren met iem.s pogingen