m
1 (betékenis, doel) zin, nut het ; ( v. woord, zin ) ínhoud
в э́том нет смы́сла — dat heeft geen zin, dat is dóelloos;
како́й (в э́том) смысл ? — wat heeft dat voor zin/nut?;
в смы́сле [2] — voor wat betreft, in de zin van, ten áanzien van;
в том смы́сле, что … — in die zin, dat …;
не име́ет смы́сла + — inf. het is niet zínvol om. … het is zínloos om …, het heeft geen zin om …;
в по́лном́ смы́сле сло́ва — in de volle betékenis van het woord, in de ware zin van het woord;
провести́ [4] со смы́слом Spreek. [ — z'n tijd e.d. ] núttig gebrúiken
●
2 verstánd het
здра́вый́ смысл — gezónd verstánd