сканда́льный
adj
1 schandaal-, een schandaal met zich meebrengend/veroorzakend
2 ( v. gedrág e.d. ) scandaleus, beschámend, schandálig, aanstootgévend
сканда́льная хро́ника́ — chronique scandaleuse
●
3 ( kv. 0) Spreek. ( v. iem., als karáktertrek) kíjfachtig, twistzíek, die veel bónje trapt, die veel hérrie schopt, die veel héibel/trammelant maakt
сканда́льным го́лосом́ — op razietoon