ро́бость
f
1 schroom, bedéesdheid, beschróomdheid, schúchterheid, verlégenheid, onzékerheid, timiditéit; ( v. iem., karakter ) bangelijkheid
без́ вся́кой ро́бости — zónder schroom, zónder een spoortje/gréintje verlégenheid
●
2 ((пе́ред [5])) angst, vrees ((voor))