РАЗОЙТИСЬ: значение слова

разойти́сь
( pf b/b(9); if расходи́ться)
1 ( lett. ) z. verspréiden;
( lett. / ovdr. : v. échtpaar, vriendeń ) uit elkáar gaan, schéiden, uitéengaan; ( v. ménigte ) z. óplossen, z. verstróoien, wéglopen (in diverse richtingen); ( v. zoom, plank) lósraken, lóslaten;
ópengaan, ópenscheuren; ( v. weg ) z. splítsen; ( v. tafelpoten e.d. ) úitstaan; ( v. líjnen ) wíjken
разойди́сь! mil. — ingerukt mars!;
разойти́сь ве́ером́ ( v. — strálen e.d. ) úitwaaieren;
на́ши доро́ги разошли́сь ( lett. / ovdr. ) — ónze wégen scheidden z.;
разойти́сь друзья́ми́ — als vrienden schéiden/uit elkáar gaan;
расходи́ться во всех направле́ниях́ ( v. — wégen e.d. ) úitwaaieren
●
2 ( v. vóorraad) ópraken, ópgaan;
(bij vérkoop) van de hand gaan
де́ньги́ разошли́сь на [4] — het geld is opgegaan aan;
кни́га́ разошла́сь — het boek is úitverkocht;
проду́кция́ расхо́дится — de producten vínden hun weg
●
3 elkáar míslopen
4 áfwijken, uitéenlopen, divergéren; ( v. meningen e.d. ) tegenóver elkáar staan; ( v. líjnen, wégen ) uit elkáar lópen;
(в [6]/по [3]) ( v. meningen, teksten, verklaringen) verschíllen, van elkáar áfwijken/ verschíllen (in);
(c [5]) ( v. tekst, verkláring ) geen sámenhang vertónen met, niet stróken/klóppen met; ( v. mensen ) van méning verschíllen, méningsverschil hébben/kríjgen;
(на [4]) ( v. klókken ) [uur e.d. ] verschíllen
разойти́сь во́ мне́ниях — van méning verschíllen, het onéens zijn;
расходи́ться с [5] во мне́ниях по како́му-ли́бо вопро́су — het met iem. onéens zijn óver;
расходя́щиеся мне́ния/то́чки́ зре́ния — uiteenlopende meningen;
у вас сло́ва не расхо́дятся с де́лом — uw daden stróken met uw woorden, uw woorden en daden harmoniëren met elkáar;
мне́ния си́льно расходи́лись — de meningen liepen ver uitéen
●
5 tóenemen, harder gaan;
snélheid wínnen
снеѓ разошёлся — het ging harder snéeuwen
●
6 (goed) op dreef kómen, opéens actíef wórden; ( v. verlégen iem. e.d. ) lóskomen;
eróp los dánsen/ slaan/spélen/ …: z. láten gaan, z. úitleven
разойти́сь в. пля́ске — eróp los dánsen
●
7 z. láten gaan, een wóedeaanval kríjgen, z. kwaad máken
не́рвы́ расходи́лись у [2] — z'n zenuwen werden hem de baas, hij/ … had z'n/ … zenuwen niet meer in bedwang
●
8 ( v. bewólking e.d. ; v. súiker e.d. ) óplossen; ( v. mist ) óptrekken; ( v. mist, plóoien ) verdwíjnen