I ( prt. )
1 (bij vrágen: drukt ongeloof, verbázing uit) soms, dan
ну, скажи́ сам, ра́зве э́то справедли́во? — zeg nou zelf, is dat soms rechtváardig?;
ра́зве он бо́лен? — is hij dan ziek?;
ра́зве ты не зна́ешь? — weet je dat dan niet?;
ра́зве так мо́жно? — kan dat zo maar?!
●
2 (bij twíjfel aan nóodzaak, behóefte aan iets) misschíen, soms
ра́зве в го́род съе́здить? — zal ik soms/misschíen éven naar de stad gaan?;
ра́зве э́то на́до бы́ло? [ — ik heb die brief niet verstuurd,] had ik dat soms wel móeten doen?
●
II ( conj. ) alléen als, mits
ра́зве
1 Spreek. (als bepérkend prt. ) alléen, hoogúit, behálve;
2 (als