m
bagatél de/het , futilitéit, bijkómstigheid, kléinigheid, onbenúlligheid, pietlúttigheid, wíssewasje het ; Spreek. ( m.b.t. gáve e.d. ; m.b.t. film e.d. ) niemendálletje het : (onbelángrijk ding, niet v. wáarde) niets;
пустяки́! [ — A.: het is koud B.:] het zou wat!;
( — als
dat zijn rutiliteiten;
пустяки́ — nónsens, onbeduidendheden;
у тебя́ голова́́ заби́та пустяка́ми — je hebt muizenissen in het hoofd;
за́ ка́ждым пустяко́м — voor íeder wíssewasje;
из-за́ пустяка́/пустяко́в ( — rúzie máken e.d. ) om niets;
надоеда́ть с пустяка́ми — iem. met kleinigheden lastigvallen;
э́то не́ пустяки́ — dat is niet voor de poes!;
э́то па́ра́ пустяко́в Spreek. — dat is kinderspel, dat is een fluitje van een cent, dat is een werkje van niets;
по ка́ждому/ вся́кому пустяку́ — voor íeder wíssewasje;
по́ пустяка́м [ — rúzie máken e.d. ] om niets;
(не) беспоко́ить [4]
разгово́р́ о пустяка́х — gesprék óver koetjes en kalfjes;
су́щий́ пустя́к — absolúut niets, onbelangrijke kwéstie;
э́то́ пустя́к — het heeft niet veel om het lijf;
э́то пустяки́ Spreek. — dat heeft niets te betékenen