прове́дать ( pf ; if прове́дывать) ↓ 1 ( tr. ) bezóeken, ópzoeken (na lange tijd) прове́дать [4] в больни́це́ — op zíekenbezoek gaan bij (in zíekenhuis); прове́дать больну́ю́ — op zíekenbezoek gaan bij (thuis) ● 2 (o [6]) vernémen, te hóren kríjgen