( pf ; if приукра́шивать/приукраша́ть; tr. ) Spreek.
1 (een béetje) mooier máken, verfráaien
2 (([5])) ( ovdr. ) [feiten, verhaal] kléuren, (enigszins) verfráaien, ópsmukken, (enigszins) ópvrolijken, áandikken ((met)), een vernisje géven, er een schépje bovenóp doen, mooier/béter vóorstellen/máken (dan het ), te gúnstig vóorstellen, verblóemen, móoipraten, óverdrijven
приукрашенный — gekléurd; ( v.