n
1 het bíjleggen, het bíjvoegen;
bíjvoegsel het , tóevoeging, bíjlage, aanhangsel het , appen-
dix de/het ;
(bij
воскре́сное приложе́ние к газе́те — zondagsbijlage (van de krant)
●
2 ling. bíjstelling
3 het tóepassen, tóepassing
сфе́ра́ приложения — toepassingsgebied het ;
то́чка приложе́ния — aangrijpingspunt het
●
4