adj
1 ( v. úiterlijk, gelégenheid ) práchtig, schítterend; ( v. kwalitéit, karakter ) gewéldig, uitstékend, voortréffelijk
прекра́сно! ( — als úitroep) gewéldig!, príma!, práchtig!;
в оди́н прекра́сный день́ — op zekere dag, op een dag;
прекра́сный пол́ — het schóne geslácht, de schóne sékse;
прекра́сный слу́чай́ — de kans van je léven, een schitterende kans