по́том
1 ( adv. ) daarna;
daarop [zei hij], híerop;
(met pret.) toen;
(metfut.) dan;
naderhánd, láter, straks, vervólgens, zometeen
…, a по́том …, — en toen;
а (что) по́том? — en toen?;
как-нибу́дь по́том — láter (wel eens);
оста́вить/ отложи́ть/перенести́ [4] на по́том Spreek. — iets úitstellen/verdágen/ópschorten/verschúiven tot láter;
по́том поговорим́ — wij spréken elkáar láter wel, we hébben het er nog wel óver
●
2 ( conj. ) (vaak sámen met u, a) bovendíen, en
не хочу́ е́хать, и /а по́том у меня́ и де́нег нет — ik wil niet mee, bovendíen heb ik ook geen geld
Начните вводить слово: