m
1 ( alg. ) plafond het
взять с потолка́ — uit de lucht gríjpen, uit z'n duim zúigen;
ру́ки в бо́ки, глаза́́ в потолоки Stijl. ( ovdr. ) — met de neus in de lucht ( v.
динами́ческий потоло́к — dynámisch plafónd;
на́ потолке́ — aan het plafónd;
( ovdr. ) — heel hoog;
veel te hoog;
плева́ть/поплёвывать́ в потоло́к — op z'n luie gat zítten, uit z'n neus éten/vréten, zítten te níksen, geen snars úitvoeren;
висе́ть под́ потолко́м ( v. — lamp) aan het plafónd hángen;
стати́ческий́ потоло́к — státisch plafónd
●
2 ( ovdr. ) plafond het , bovengrens, hoogste peil het
дости́гнуть́ своего́ потолка́ — aan/tégen z'n plafónd zítten, op het toppunt van z'n kúnnen zijn;
установить́ потоло́к [2] ( ovdr. : — uitgaven, etc. ) het plafónd váststellen van;
потоло́к цен́ — bóvenste prijsgrens
●
3