по́рча
f
1 bederf het ;
defect het , scháde, beschádiging, mankemént het ;
verlóedering, verpésting; ( v. verhoudingen ) vertróebeling
по́рча зубо́в́ — tándbederf het ;
по́рча языка́́ — taalbederf het , taaivervuiling
●
2 Arch. beheksing, betóvering (met het bóze oog)
напусти́ть́ по́рчу на [4] — iem. behéksen