adj
1 begríjpelijk, dúidelijk, verkláarbaar, beváttelijk, toegánkelijk
поня́тно ( — als
поня́тно? — begrepen?, dúidelijk?, voel je wel?!, begrijp je mij?, kun je mij vólgen?, snap je?, [zo moet je dat doen] zie je wel?;
э́то поня́тно — dat is te begríjpen;
твой сомне́ния мне поня́тны — ik kan me je twijfels vóorstellen, ik vind je twijfels heel begríjpelijk;
что-то мне э́то не совсе́м поня́тно — ik kan dat niet goed begríjpen;
по его́ произноше́нию поня́тно, что … — je kunt aan z'n úitspraak hóren dat (hij uit het zuiden komt e.d. );
поня́тное де́ло Spreek. ( — als
ну, э́то ещё́ поня́тно — dat is nog tot daar aan toe;
пло́хо поня́тный — ondúidelijk, móeilijk te vólgen, onbegríjpelijk;
стать́ бо́лее поня́тным — aan dúidelijkheid wínnen;
…,
поня́тно, что́ — ik behoef u niet te zéggen dat, het is te begríjpen dat, het is invóelbaar dat;
●
2 begríjpelijk, rédelijk, gefundéerd