( if
1 ( lett. / ovdr. : lángzaam bewégen) krúipen; ( v. plant ) omhoogldimmen; ( v. duin, hoop zand ) z. verpláatsen, wándelen; Spreek. ( v. dikke vlóeistof uit glas) lópen
вре́мя́ ползёт — de tijd kruipt;
ползти́ по стене́́ ( v.
●
2
3 Spreek. ( v. oud textiel) uit elkáar vállen
4 ( v. das, hoed) sdieefzakken, scheef gaan zítten; ( v. hoed ) wégzakken