( pf 6°B/c; if подбира́ть tr. )
1 óprapen, óppakken, óppikken;
bij elkáar rápen, bijéenrapen, bijéengaren
2 bijéennemen;
[gevallen steek, jurk] ópnemen;
[rok, knie] óptrekken, [broek, rok] omhóogtrekken;
[zeil] ínhalen;
[vlecht, haar] ópsteken;
[buik] íntrekken
она́ подобрала́ во́лосы́ под ша́пку — zij stopte het haar in de muts;
подобра́ть ри́фы́
●
3 [iets bijpassends] úitkiezen, úitzoeken, (zorgvúldig) selectéren;
(к [3]) iets zóeken bij
подобра́ть га́лстук к руба́шке — een das bij een overhemd kíezen;
тщательно подбира́ть сло́ва — woorden met zorg kíezen