ОХОТА: значение слова

охо́та
f
1 jacht, jáchtpartij
охо́та за льва́ми — léeuwenjacht (om ze te vángen);
идти́́ на охо́ту — uit jágen gaan, gaan jágen;
быть на охо́те на́ [4]/за [5] — op jacht zijn naar;
охо́та на́ кабано́в — zwíjnenjacht;
охо́та на́ львов — léeuwenjacht (от ze te dóden);
охо́та с прима́нкой́ — slípjacht;
на охо́ту е́хать, соба́ќ корми́ть ( gez. ) — als het kalf verdronken is, dempt men de put;
держа́ть соколи́ную́ охо́ту — een válkenjacht hóuden;
ти́хая́ охо́та — het paddestoelen zóeken
●
2 (к [3]) zin, lust (om te)
[3] охо́та + — inf. Spreek. (ols pred. ) zin hébben in/om te;
мне охо́та чита́ть — ik heb zin om te lézen, ik heb zin in lézen;
охо́та тебе́ де́лать э́то? Spreek. — waaróm (in gódsnaam) zou je dat doen?;
его́ берёт́ охо́та … Spreek. — hij heeft zin in . … hij kijkt uit naar …;
охо́та была́!́ Spreek. — waaróm zou je?;
охо́та жить́ — lévensdrang;
что за охо́та [3] + — inf. if Spreek. wat vindt iem. er zo leuk aan om te …;
что тебе́ за охо́та? — wat heeft het voor zin?, waaróm zou je het doen?;
охо́та к чте́нию — zin om te lézen;
у меня́ нет́ охо́ты — ik heb geen zin;
охо́та пу́ще́ нево́ли — waar een wil is, is een weg;
не по свое́й́ охо́те — niet uit éigen bewéging