оскорби́ть
( pf ; if оскорбля́ть; tr. ) (zwaar) belédigen, gríeven, krénken, voor het hoofd stóten
он был оскорблён [5] — hij stootte z. aan [die ópmerking];
оскорблённая го́рдость́ — gekwetste trots;
оскорби́ть де́йствием́ — kwétsen door daden, onhéus hándelen;
оскорби́ть зре́ние́ ( v. — iets lelijks) een belédiging voor het oog zijn, pijn in z'n ógen hébben/kríjgen;
оскорблённое самолю́бие — gekwetst eergevoel;
оскорби́ть слух́ ( ovdr. ) — het gehóor kwétsen;
оскорби́ть чу́вство [2] — iem.s gevoel kwétsen;
чу́вствовать себя́ (глубоко́) оскорблённым — z. (diep) beledigd/gekrenkt vóelen, z. iets (erg) áantrekken