ОГОНЬ: значение слова

ого́нь
m
1 ( lett. / mil. / ovdr. : hártstocht́ ) vuur ^het ;
(ongecontroléerd) brand; ( v. pit op fornuis ) vlam;
( ovdr. ) íjver, hártstocht, pássie
ого́нь ! ( mil. : — als commándo) vuur!;
анто́нов ого́нь Arch. med. — antoniusvuur ^het ;
бежа́ть как от огня́ — rénnen zo snel als z'n bénen hem kúnnen drágen;
бенга́льский́ ого́нь — Bengaals vuur;
боя́ться́ [2] как огня́ — als de dood zijn voor …, dóodsbang zijn voor …;
вести́́ ого́нь по [3] mil. — vúren op;
весь́ в огне́ — in líchterlaaie;
ве́чный́ ого́нь — eeuwige vlam;
идти́ за [4] в ого́нь и в во́ду — voor iem. door het vuur gaan;
вы́звать́ ого́нь на себя́ ( lett. ) — het vuur naar zich toe trékken/lókken;
( ovdr. ) — de kritíek naar zich toe trékken/lókken;
нет дыму́́ без огня́ — geen rook zónder vuur;
игра́ть́ с огнём ( lett. / ovdr. ) — met vuur spélen;
таска́ть кашта-́ ны́ из огня́ для [2] — de kastanjes voor een ánder uit het vuur hálen;
ли́ния́ огня́ mil. — vúurlinie;
подли́ть ма́сла́ в ого́нь — ólie op het vuur góoien;
ме́жду́ двух огне́й — tússen twee vúren [zítten];
огнём и мечо́м́
hoogdr. — te vuur en te zwaard [verwóesten];
преда́ть огню́ и мечу́ ☺ — óver de kling jágen;
[land] te vuur en te zwaard verwóesten;
находи́ться под́ огнём mil. — ónder vuur líggen;
попа́сть под́ ого́нь — ónder schot kómen;
из огня́ (да) в по́лымя́ Spreek. — van de régen in de drup;
прекраще́ние огня́ — staakt-het-vuren ^het ;
пройти́ ого́нь и во́ду (и ме́дные тру́бы) — door de wol gevérfd zijn, gepokt en gemazeld zijn; álles meegemaakt/doorstáan hébben;
сгоре́ть́ в огне́ — in vuur ópgaan, door vuur vergáan;
гори́ всё си́ним/я́сным́ огнём! Stijl. — krijg de kolere!;
в огне́ сраже́ний/войны́́ — in het vuur van de strijd;
вода́ сто́ит́ на огне́ — het water staat op
●
2 licht ^het
береговы́е огни́ — kustlicht ^het ;
блужда́ющий ого́нь́ — dwáallicht ^het ;
днём́ с огнём не сы́щешь — daar moet je met een lámpje naar zóeken;
загради́тельный́ ого́нь — ov. obstákellicht ^het ;
огни́ поворо́та́ — ríchtingaanwijzer ( v. áuto);
огни́ Э́льма fys. / mar. ( — sint-)elmsvuur ^het
●
3 Spreek. enthousiasteling, flinkerd
4 Spreek. koorts, verhóging
весь́ в огне́ — helemaál kóortsig