овладе́ние n 1 inbezítneming van, het z. méester máken van, bemachtiging van, toe-eigening van; veróvering van; het naar zich tóetrekken van [áandacht, gesprék] 2 het z. éigen máken van овладе́ние зна́ниями/о́пытом́ — het ópdoen van kénnis/ erváring