неизве́стный adj I onbekénd; onzeker, ongewís то́чное вре́мя́ ещё неизве́стно — de tijd [plaats/ …] staat nog niet vast; неизве́стно кто́ — níemand weet wie, Joost mag wéten wie; он прие́хал неизве́стно отку́да́ — níemand weet waar hij vandáan komt, Joost mag wéten waar hij vandáan komt ● II m onbekénde, vréemde