наизу́сть ( adv. ) uit het/z'n hoofd [léren, wéten], van búiten [léren, kénnen] заучи́ть/вы́учить́ [4] наизу́сть — iets uit het hoofd léren, memoriséren; наизу́сть зна́ю твой фо́кусы — ik ken die trucjes van jou maar al te goed; прочита́й/расскажи́ наизу́сть стихотворе́ние — zeg het gedícht eens op (door léraar gezegd)