f
brutalitéit, onbescháamdheid, impertinéntie, onbeschóftheid, vlegelachtigheid, vrijpóstigheid, gótspe; ( v. óptreden ) schaamtelóosheid
верх́ на́глости! — de brutalitéit!;
име́ть́ на́глость
неслы́ханная на́глость — ongehoorde brutalitéit;
как у тебя́ хвати́ло́ на́глости? — waar haal je de treurige moed vandáan?