Русско-голландский словарь МАЛИНА мали́на f 1 (plant, vrucht) frambóos не жизнь. а мали́на Spreek. — dit is léven als God in Frankrijk, dit is een luizenleventje; разлюли́́ мали́на Spreek. — típtop ● 2 thee met gedroogde frambozen 3 sl. róvershol het