I
pl
1 mensen, líeden, lui
вы́вести [4] в лю́ди — iem. voorúithelpen (om in de maatsch. hogeróp te kómen);
вы́йти/вы́биться́ в лю́ди — carrière máken;
voor-uitkomen ( — m
лю́ди
лю́ди иску́сства́ — mensen uit de kúnstwereld;
каќ у люде́й — zoáls het hoort;
молоды́е́ лю́ди — jongelúi;
на́ лю́дях/на́ людях Spreek. — tússen/ ónder de mensen, in gezelschap, waar iederéen bij is/was, publíekelijk;
появи́ться/показа́ться/вы́йти́ на́ люди
просто́е́ лю́ди — eenvoudige/gewone mensen;
мы здесь все свои́ лю́ди — we zijn hier met vrienden ónder elkáar, wij zijn hier ónder ons;
ни себе́,́ ни лю́дям — hij kan de zon niet in het water zien schíjnen;
что лю́ди ска́жут? — wat móeten de mensen daar wel niet van dénken;
свои́ лю́ди - сочтёмся́ — we zúllen het wel rédden met elkáar;
уйти́́ в лю́ди — uit wérken gaan, je éigen kost gaan verdíenen
●
2 personéel het , arbeidskrachten, mensen
3 Arch. huispersoneel het , bedienden
служи́ть в лю́дях Arch. — wérken tégen kost en ínwoning, in dienst zijn bij z'n húisbaas
●
II
n
Ijoedi (Kslav. naam v.d. létter л)