m
1 (líchaamsdeel; v. kléding) élleboog
бли́зоќ ло́коть, да не уку́сишь — zo dichtbíj en toch zo ver;
куса́ть ло́кти (от [2]) — z. de háren uit het hoofd trékken (om), z. groen en geel/kapót érgeren (óver), z. verbíjten (vanwége), achteráf iets betréuren;
рабо́тать локтя́ми ( ovdr. ) — met de ellebogen wérken;
чу́вство́ ло́ктя
1
2 ( ovdr. ) kórpsgeest, wijgevoel het , téamgeest, groepsgevoel het , saamhorigheidsgevoel het (in arbeidscollectief);
чу́вство това́рищеского ло́ктя — saamhórigheidsgevoel het (in arbeidscollectief)
●
2 hist. el (Rus. léngtemaat (38-47 cm))