m
1
за каки́м ле́шим/како́го ле́шего/на кой ле́ший Stijl. — waaróm in gódsnaam/vrédesnaam;
ле́ший (его́/её/их) зна́ет — u Joost mag het wéten;
иди́/пошёл/ну тебя́ к ле́шему! Stijl. — loop naar de blíksem!, val dood!;
кого́ там ле́ший несёт? Stijl. — wie, voor de dúivel, is dat nou?, wie, voor de dúivel, komt daar nou aan?
●
2 Stijl. minkukel, ézelsveulen het , óelewapper