ле́то n (jáargetijde; weer) zómer, zómertijd ле́том ' — s zómers; ба́бье ле́то — názomer; бу́дущим/́ сле́дующим ле́том ( — tijdsaanduiding) komende zómer; ско́лько лет, ско́лько зим!́ Spreek. ( — begróeting) leuk je weer te zien na al die tijd!, ik heb je in geen tijden gezíen!, dat is lang geléden!; наступа́ет́ ле́то — het wordt zómer; про́шлым ле́том ( — tijdsaanduiding) verléden zómer; э́тим́ ле́том ( — tijdsaanduiding) déze zómer