КУРИЦА: значение слова

ку́рица
f
kip, hen, hoen
держа́ть́ кур — kippen hóuden;
писа́ть как ку́рица ла́пой Spreek. ( v. — hándschrift) met hanenpoten schríjven;
лечь́ (спать) с ку́рами — met de kippen op stok gaan;
мо́края ку́рица Spreek.
1 ( ovdr. ) zacht(gekóokt) ei, slappe Tinus/zak, slápjanus, sláppeling, warje ^het
2 ( v. iem. die er zíelig uitziet) een hóopje ellénde, zielenpiet;
вы́глядеть как мо́края ку́рица Spreek. — erúitzien als een verzópen kat;
носи́ться́ как ку́рица с яйцо́м Spreek. ( pej. ) — érgens een hoop drúkte/óphef om máken;
разводить́ кур — kippen fókken;
слепа́я́ ку́рица Spreek. ( — scherts.) kíppig iem.;
э́то ку́рам на смех́ — dat is béuzelpraat, het is om je rot/dood/kapót te láchen, het is om te gíllen, het is te gek/bespóttelijk voor woorden
▱ де́неѓ у [2] ку́ры не клюю́т … bulkt van het geld, … barst van de poen, … zwemt in zijn geld, … zit er wármpjes bij, … zit goed in z'n slappe was, … heeft geld als water, … is stínkend rijk/steenríjk;
стро́ить ку́ры [3] Spreek. — iem. achtemalopen, het hof máken