( pf ; if покупа́ть; tr. )
1 (([3])) kópen; áanschaffen (voor iem.);
[lándgoed, bossen] áankopen;
[boodschappen] in huis hálen, ínslaan;
( ovdr. ) iem. ómkopen, voor zich wínnen
куплю́ [4] ( — in
купи́ть абонеме́нт́ — een abonnemént némen;
купи́ть в автома́те́ ( — uit
э́того за де́ньги́ не ку́пишь — dat is niet te kríjgen;
купи́ть в долѓ — op de pof kópen;
купи́ть за [4] — kópen voor [bedrág];
купи́ть в креди́т́ — op krediet kópen;
за что купи́л, за то и продаю́́ ( m.b.t. — verhaal, gehoord v. een ánder) als ik lieg, lieg ik in commíssie;
ik heb het ook maar van hóren zéggen