adj
1 (niet gemákkelijk te bréken: v. ijs, stof, kléding, schoeisel e.d. ; v. líchaamsbouw, qua uithoudingsvermogen, maag, spier, wijn, tabák, thee e.d. , geur, etc. ) sterk; ( v. bouw, hánddruk, constrúctie; drínken ) stévig; ( v. constrúctie ) solíde; ( v. slaap ) diep; ( v. líchaamsbouw ) gespíerd, fors; ( v. gezóndheid ) goed; ( v. hánddruk, klap, ijs, schaal, vorst, wind ) hard; ( v. verbánd, verbínding ) hecht; ( v. geur ) inténs; ( v. drank ) kóppig;
(fysíek, bouillón, wijn, wind) kráchtig;
(met hoge concentrátie) píttig; ( v. líefde, karakter ) standvástig; ( v. vorst ) streng;
(met groot weerstands-, uithoudingsvermogen) taai;
(stévig: v. greep, hánddruk; diep: v. slaap) vast; ( v. tabák, bier; v. materiáal, stof (textiel) ) zwaar
кре́пко-на́крепко
1 heel stévig
2 heel streng;
кре́пко вли́пнуть Spreek. — er vies bij zijn (op héterdaad betrapt);
кре́пкий желу́доќ — sterke maag;
кре́пко запо́мни́ э́то ↓ — prent dat in je geheugen;
кре́пкие зу́бы́ — sterke tanden;
кре́пкий ко́фе́ — sterke kóffie;
кре́пкие напи́тки — sterke drank;
кре́пкие не́рвы — sterke zenuwen;
кре́пко сиде́ть́ ( v.
кре́пкое словцо́ Spreek. — scherpe/harde ópmerking;
harde taal;
за́дним умо́м́ кре́пок — achteráf is het mákkelijk práten;
кре́пок на у́хо́ — hardhórend