коне́чно
(tussenv./ prt. ) (bij bevéstiging, bekráchtiging) natúurlijk, uiteráard, (ja)zéker, vanzelfsprékend, beslíst, uit de(n) aard der zaak, iawel, allícht
ты меня́, коне́чно, забы́л — je bent me zéker vergéten;
коне́чно, об э́том не мо́жешь говори́ть зара́нее — dat kun je natúurlijk van tevóren niet zéggen;
э́то, коне́чно, всё о́чень хорошо́, но … — álles goed en wel, maar …;
да коне́чно ! ( — ja-) zéker!, jawél!;
и коне́чно — en jawél, [hij was het vergéten];
ну, коне́чно (же)! — uiteráard!, ja natúurlijk!
Начните вводить слово: