f
(oolc
( ovdr. ) rótzooi, verwarde boel
берёзовая́ ка́ша — pak rammel/slaag, áframmeling;
у [2] ка́ша в голове́́ ( ovdr. ) — hij/ … is een wárhoofd;
ма́ло ка́ши ел Spreek. — hij is nog niet droog áchter zijn oren, hij is nog maar een (jong) bróekie;
завари́лась ка́ша ( ovdr. ) — toen/ daar had je de póppen aan het dánsen;
завари́ть́ ка́шу ( ovdr. ) — er een pótje van máken, z. in de purée/ nesten wérken, met de gebakken peren zítten, de boel in de war stúren, er een mooie boel van máken;
он как ма́нная́ ка́ша ( ovdr. ) — er zit geen pit in hem, hij is een slápjanus. hij heeft geen rúggengraat;
мучна́я ка́ша — lámmetjespap, méelpap, bloempap;
овся́ная ка́ша — hávermoutpap;
ка́ши про́сят Spreek. ( — scherts./ ir. : óver gapende, v. vóren openstaande schoenen, laarzen e.d. ) gápen, vol (met) gaten zítten;
рас́ хлёбывать ка́шу ( ovdr. ) — iets réchtbreien. de troep ópruimen, de gevolgen ónder ógen zien;
ри́совая́ ка́ша — ríjstepap;
ка́ша во рту́ ( ovdr. ) — mompelend, binnensmónds (sprékend);
ка́ши не сва́ришь с [5] ( ovdr. ) — er valt niets met … te begínnen, met … is het móeilijk gáren spínnen, met … kun je geen zaken doen, … is weinig inschíkkelijk, je komt geen steek vérder
met …;
сне́жная ка́ша (под нога́ми) — sneeuwbrij;
ячменная́ ка́ша — gérstepap