кала́ч
m
soort zachte krákeling ( v. brooddeeg)
ему́ на калачи́ доста́лось́ Spreek. — hij kreeg een flinke úitbrander, hij heeft flink op z'n kop gehad;
калачо́м [4] не замани́шь́ Spreek. — je kunt hem/.., met geen stok méekrijgen/hier naartoe kríjgen;
он тёртый́ кала́ч Spreek. — hij is door de wol gevérfd, hij is een geslépen/ gehaaide kérel, hij kent de foefjes