n ka (naam v.d. létter к) -ка ( prt. ) Spreek. 1 (m verbínding met imp.: gebrúikt om-de wérking v.e. imp. te verzáchten) eens, éven дай-ка́ поду́мать — wacht éven. éven dénken; поди́-ка́ сюда́! — toe. kom eens hier; расскажи́-ка!́ — vertel op!, vertel eens! ● 2 (in verbínding met tsg. en ipl.) laat ik eens, láten we eens попрошу́-ка́ у него́ — laat ik het eens aan hem vrágen