ИСХОД: значение слова

исхо́д
m
1 úitweg;
bijb. úittocht
дать исхо́д [3] [ — gevoelens, tránen] de vríje loop láten;
исхо́д евре́ев́ из Еги́пта — de éxodus van de joden uit Egypte;
исхо́да нет — er is geen úitweg
●
2 áfloop, einde ^het ; ( v. wédstrijd ) resultáat ^het , úitslag
исхо́д вы́боров́ — verkíezingsuitslag;
на исхо́де дня́ — tégen het eind(e) van de dag;
быть на исхо́де ( v. — vóorraad, geduld e.d. ) ópraken; ( v. vakántie e.d. ) ten einde lópen;
запа́сы на исхо́де — de voorraden ráken op;
со смерте́льным́ исхо́дом — met dodelijke áfloop, dódelijk