( if ) I (; pf созре́ть; intr. ) ( v. fruit e.d. ; ovdr. : v. mens, plan) ríjpen, rijp wórden когда́́ созре́ешь Spreek. ( — tégen een kind) als je groot bent; ( — tégen een volwássene) als je er klaar voor bent ● II (56; p.pret.p. 0; pf узре́ть; tr. ) Arch. /☺ zien, aanschóuwen