жу́ткий
adj
1 angstaanjágend, angstwékkend, schrikbárend, huiveringwékkend, verschríkkelijk
мне жу́тко в темноте́ — ik vind het eng in het dónker;
мне жу́тко ста́ло — ik werd er ákelig van, ik was dóodsbang;
жу́тко поду́мать́ — verschríkkelijk om aan te dénken
●
2 Stijl. (in hevige máte; onáangenaam) verschríkkelijk, ontzéttend, vréselijk
жу́ткая боль́ в ноге́ — vreselijke pijn in de voet;
жу́ткое де́ло́ ( — als adv. ) vréselijk, ontzéttend;
жу́тко испуга́ться́ — z. wézenloos schríkken;
он жу́ткий лентя́й́ — hij is zo lui als de pest;
жу́ткая пого́да́ — rótweer het , ákelig weer
Начните вводить слово: