ЖДАТЬ: значение слова

( if
6°b/с; p.pret.p. ?; ger. ?; tr. )
1 ([4]/[2]) wáchten op iem./iets
и не жди Spreek. — reken daar maar niet op;
э́того мы то́лько и жда́ли! — daar zítten we bepáald niet op te wáchten!, dat ontbrak er nog maar aan!;
вре́мя́ ждёт — er is geen haast bij;
ждать в го́сти́ — gásten/ visíte verwáchten;
ждать до тридцати́/ … Spreek. — dértig/ … téllen wáchten;
ждать не дожда́ться́ — op 't vínkentouw zítten (om), met ongeduld wáchten op;
ждать [2]/[4] с нетерпением́ — met spánning áfwachten, ongedúldig wáchten, úitkijken naar, spínzen op;
ждать свое́й о́череди́ — op z'n beurt wáchten;
ждать ребёнка́ — een kind verwáchten, in verwáchting zijn, zwánger zijn;
ждать с реше́нием — met de beslíssing wáchten;
се́меро́ одного́ не ждут ( — sprw. ) een groep kan niet wáchten op één persóon;
таќ тебя́ и жда́ли! Spreek. — hij zal je zien áankomen!;
того́́ и жди — íeder momént; Spreek. je kunt nooit wéten, voor je het weet, je kunt eróp wáchten
●
2 ([2]) áfwachten, wáchten totdát [bíjzin]
ждать благоприя́тного моме́нта́ — z'n tijd áfwachten;
ждать/обожда́ть (дальне́йшего) разви́тия́ собы́тий — de ontwikkelingen áfwachten
●
3 ([2]) verwáchten
(мы) ничего́ хоро́шего не ждём — we verwáchten niets goeds, we voorzíen het ergste;
не жди́те от э́того сли́шком мно́гого — ik zou er maar niet te veel van verwáchten;
ждать [4] к ча́ю — iem. op de thee verwáchten;
(уж) не ждёшь ли ты, что + pf — je verwacht toch niet, dat …
●
4 ([4]) te wáchten staan, wáchten, in het verschiet líggen
вот что тебя́ ждёт — dat is jouw vóorland, dat staat je te wáchten;
престу́пника ждёт ви́селица — de mísdadiger wacht de galg;
его́ ждут печа́льные после́дствия — hij zal er de wrange vruchten van plúkken